Immateriële schadevergoeding als belastingprocedure te lang duurt
Op 10 juni 2011 heeft de Hoge Raad drie arresten gewezen waarbij de immateriële schadevergoeding voor belastinggeschillen werd geïntroduceerd. Volgens de Hoge Raad moeten belastinggeschillen binnen een redelijke termijn worden beslecht op basis van het rechtszekerheidsbeginsel. Als deze termijn wordt overschreden, heeft de belastingplichtige recht op vergoeding van immateriële schade, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Het toekennen van een immateriële schadevergoeding is echter geen automatische verplichting voor de belastingrechter. De belastingplichtige moet hier expliciet om verzoeken en dit verzoek kan zelfs tijdens de verzetprocedure worden ingediend.
De redelijke termijn begint op het moment dat de inspecteur het bezwaarschrift ontvangt. Gedurende de bezwaar- en beroepsfase geldt een termijn van twee jaar waarbinnen de belastingrechter uitspraak moet doen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Bijzondere omstandigheden kunnen bijvoorbeeld vertragingen veroorzaakt door de belastingplichtige en/of zijn gemachtigde zijn. De Coronapandemie is door de Hoge Raad niet als een algemene bijzondere omstandigheid erkend. Alleen in specifieke situaties, zoals wanneer een geplande zitting in de pandemie niet kon plaatsvinden vanwege de sluiting van gerechtsgebouwen, kan de termijn worden verlengd.
In het tijdschrift FED schreef ik een commentaar bij het arrest van de Hoge Raad van 24 februari 2022 waarin deze materie ook aan de orde kwam.