Inkeerboete - erkenning door niet snel genoeg te ontkennen?
Het bewijs dat een boete kan worden opgelegd, moet worden geleverd door de Belastingdienst. In deze zaak wordt een (hogere) boete opgelegd omdat de belastingplichtige niet snel genoeg heeft ontkend te weten dat hij al ‘het haasje’ was. Kan dat?
De Belastingdienst moet het bewijs voor de boete ‘overtuigend aantonen’. Daarbij gaat het om de ‘bestanddelen’ van de boete, kort gezegd: onjuistheid van de aangifte en opzettelijk handelen. Wanneer tijdig een vrijwillige melding wordt gedaan, kan (kon) over enkele jaren geen en over andere jaren een lagere boete opgelegd worden.
Ook de bewijslast dat die melding niet meer tijdig / vrijwillig kon worden gedaan, rust op de inspecteur.
In deze procedure – na verwijzing na cassatie vanwege gedoe over een uitstelverzoek – oordeelt het hof dat geen sprake is geweest van inkeer, omdat het ‘vermoeden’ is gerechtvaardigd dat de belastingplichtige al wist van aanstaande informatie-uitwisseling.
Waarop baseert het hof dat ‘vermoeden’ en is dat genoeg?
Het hof stelt heel kort gezegd: als je het niet wist had je dat wel eerder gezegd. Iets uitgebreider zegt het hof: het is logisch dat je net als de andere rekeninghouders geïnformeerd bent door de UBS bank over informatie-uitwisseling aan Nederland. Dat heeft de Belastingdienst ook van begin af gesteld. En toen heeft de belastingplichtige niet direct geroepen: die heb ik niet gehad. Dus kennelijk heeft ie de brief ook gehad.
Dit is in mijn ogen een redenering op of over het randje. De vergelijking kan worden getrokken met het zwijgrecht: dat mag ook niet tegen de verdachte worden gebruikt. Niet snel genoeg ontkennen is nog geen bewijs van het tegendeel. Met het ‘vermoeden’ in deze zaak heeft de Belastingdienst wat mij betreft niet overtuigend aangetoond dat NIET tijdig meer kon worden gemeld.